Nieuws

“Ontwerpen die een ‘te gepast’ antwoord geven, lopen risico om snel te verouderen“

6 juni 2019

In onze rubriek 'Ik vraag het aan' stelt Gideon Boie (BAVO) deze vraag aan Sofie De Caigny (directeur Vlaams Architectuurinstituut): “Hoe kan een ontwerpdialoog gaande blijven ook nadat de architect van het toneel verdwenen is?” Ontdek hieronder het antwoord van De Caigny.

VAI-DIRECTEUR SOFIE DE CAIGNY - KLAAS VERDRU

Voor meer context over deze vraag, zie de vorige editie van 'Ik vraag het aan': "De tijdslijn van architectuur overstijgt projectdefinitie & oplevering."

Sofie De Caigny: Veel dank voor je vraag, Gideon. Het is vooral de context van je vraag die me intrigeert: hoe komt het dat een opdrachtgever na 5 jaar spreekt over ‘verouderde nieuwbouw’? Is het gerealiseerde gebouw te specifiek en kan het daardoor niet mee met de veranderingen in de zorgsector of wijkt het te veel af van een nieuwe visie die in de instelling heerst? Dat zet aan tot denken.

 

Veel maatschappelijke domeinen (wonen, werken, zorg, leren …) zijn tegen een ijltempo aan het veranderen. Ontwerpen die een ‘te gepast’ antwoord geven op de vragen en noden van opdrachtgevers lopen inderdaad het risico om snel te verouderen. Ontwerpers moeten zich steeds bewust zijn van het gegeven dat de vraag van een opdrachtgever slechts een momentopname is in de levensloop van een organisatie. Het is cruciaal om ook de opdrachtgevers hiervan bewust te maken. Een directeur van een zorginstelling kan er best rekening mee houden dat er na hem of haar nieuwe mensen aan het roer staan die mogelijk andere accenten zullen leggen. Wanneer een gebouw daarop kan anticiperen, kan er een voortdurende actualisatie optreden zonder fundamenteel te raken aan het oorspronkelijke ontwerp. Of om het met jouw woorden te zeggen: dan kan de ontwerpdialoog gaande gehouden worden.

 

Zo’n aanpak levert meteen ook meer duurzame gebouwen op. In deze estafette is het al een aantal keer gegaan over circulaire economie en het belang van een zorgzame recuperatie van materialen. Tegelijkertijd weten we dat er nog een lange weg te gaan is vooraleer deze visie op bouwmaterialen een volwaardig aspect wordt van de bouwpraktijk. Ook de opleidingen in de architectuur en bouwbedrijf moeten hierin nog noodzakelijke stappen zetten. Het zou nog duurzamer zijn als we op zo’n manier bouwen dat gebouwen zelf een lang leven beschoren zijn. Ik verwijs graag naar de intelligente ruïne waar b0b Van Reeth over sprak.

 

Architectuur is een traag medium. Wil architectuur duurzaam zijn in een zeer snel veranderende context, dan zal het de lange termijn als perspectief moeten nemen. En daar zou een opdrachtgever in meegetrokken moeten kunnen worden. Ik beschouw dit als een gedeelde verantwoordelijkheid van het Vlaams Architectuurinstituut, de Vlaamse Bouwmeester, de opleidingen, lokale architectuurcentra, beroepsverenigingen …

 

Ik besef dat het eenvoudig is om op papier een ideaal scenario te schetsen waarbij een nieuwe alliantie tussen architecten en opdrachtgevers wordt gesmeed met het langetermijnperspectief voor ogen. In de realiteit zitten we met een enorme gebouwenvoorraad die voortdurend vraagt om aanpassing. Ik durf je vraag even naar een abstracter niveau tillen. Ik stel vast dat er ontzettend veel kennis beschikbaar is om de ontwerpdialoog gaande te houden, ook wanneer de oorspronkelijke architect niet meer fysiek aanspreekbaar is. Een zorgvuldige lezing van gebouwen, hun context en ook hun intellectuele erfenis via architectuurarchieven, bieden allemaal aanknopingspunten om op een respectvolle manier in dialoog te gaan met het bestaande. En dit zonder verandering uit te sluiten. Telkens wanneer architecten, studenten en monumentenzorgers onderzoek doen in de collectie architectuurarchieven van het Vlaams Architectuurinstituut, ontstaat er een dialoog met de ontwerpvisies uit het verleden.

 

Dit wil niet zeggen dat er niets meer zou kunnen veranderen aan het bestaande patrimonium. Integendeel: een gezonde dosis nederigheid en empathie kan het besef voeden dat een ingreep ook slechts een fase in het lange leven van een gebouw is. Tegelijkertijd is moed en durf nodig om buiten de geijkte paden te treden. We zien daar recent heel veel inspirerende voorbeelden van in Vlaanderen en Brussel. Ik denk bijvoorbeeld aan de praktijk van Bovenbouw die door een zorgvuldige lezing van het bestaande – of het nu gaat om een 19de-eeuwse eclectische gevel of een brutalistisch vormingscentrum – steeds zoekt naar de essentie van het ontwerp en daar op verder bouwt. Een ander voorbeeld is de wijze waarop, op een vrij doorgedreven wijze, de ruïne op het terrein van een psychiatrisch centrum door architecten de vylder vinck taillieu tot een ontmoetingsplek is gemaakt.

Al bij al weet ik niet of ik nu een voldoende antwoord heb gegeven op je vraag. Alleszins hebben we wel gespreksstof voor een avondvullend programma.