Nieuws

Lichten en zichten: zo ga je om met nieuwe wetgeving

24 november 2021

In een recent artikel gaven we een overzicht van de wijziging aan de regelgeving omtrent lichten en zichten in het Nieuwe Wetboek (Boek 3 “Goederen”). Boek 3 BW schaft het onderscheid tussen lichten en uitzichten af en bevat een nieuwe regeling voor alles wat licht en lucht doorlaat (art. 3.132 Boek 3 BW). Voortaan mag de eigenaar van een gebouw vensters met doorzichtige beglazing, muuropeningen, balkons, terrassen of soortgelijke werken aanbrengen voor zover deze op een afstand van minstens 1,9 meter van de perceelsgrens staan (art. 3.132 Boek 3 BW). Deze afstand wordt gemeten met een loodrechte lijn op de dichtste plaats aan de buitenkant van het venster, de muuropening, het balkon, het terras of soortgelijke werken tot aan de perceelsgrens.

Foto: Pexels

In eerste lezing interpreteerden we de verstrenging voor de vroegere schuine uitzichten in de nieuwe regelgeving als problematisch, maar met de verduidelijking (klik op de link hieronder) zou dat dus van de baan moeten zijn.

Wat was het probleem? Wij stelden vast dat bovenstaande nieuwe regeling in praktijk een groot probleem zou vormen en met name voor de gemiddelde (rij)woning. Wanneer we deze regels strikt lezen zou men, wanneer er bijvoorbeeld slechts een gevel zou zijn van 6 meter, enkel pal in het midden van deze gevel een raam kunnen plaatsen. Wanneer aan één kant van een rijwoning, tegen de perceelsgrens aan, bijvoorbeeld een badkamer met een breedte van 2 meter zou zijn gelegen, dan zou de nieuwe regeling betekenen dat er geen raam kan worden voorzien in deze badkamer.